‘Nieuw België’ van Tom Naegels: werkgevers waren de motor van de migratie
Dankzij zijn grondige onderzoek, vlotte pen en heldere synthese is de Belgische migratiegeschiedenis van Tom Naegels een belangrijk boek geworden. Met een paar verrassende ontdekkingen: zo kwam misleidende informatie over migranten éérst vanuit de regering en dook ze pas later op bij extreemrechts. Naegels wint met dit boek de eerste Prijs voor het Belangrijkste Boek van het jaar.
Op de Dag van de Belgische Migratiegeschiedenis in 2018 hoorde ik voor het eerst van Tom Naegels’ boekproject over dat thema. De nieuwe stukken die hij tijdens de volgende edities presenteerde, deden me reikhalzend uitkijken naar het uiteindelijke resultaat. Na een kleine tien jaar onderzoek is Nieuw België nu een feit. Of toch het eerste deel, dat de geschiedenis van migratie naar België van 1944 tot 1978 beschrijft. Het boek, prachtig uitgegeven door Lannoo, is het wachten meer dan waard geweest. Nieuw België is rijk aan details en bevat heel wat tekstueel en visueel bronnenmateriaal, waardoor het een belangrijke didactische rol kan spelen in het (universitaire) geschiedenisonderwijs en kan wegen op de onderzoeksagenda over dit thema.
© Lannoo
Naegels kent het onderzoeksveld van de Belgische migratiegeschiedenis door en door. Hij vroeg en kreeg veel feedback van topspecialisten in het veld, zowel historici als juristen, waardoor zijn werk erg accuraat is. Tegelijk zorgt zijn vlotte pen ervoor dat de lezer nooit verdwaalt in de complexe materie, van het internationale recht achter het Vluchtelingenverdrag tot de politieke intriges in de Wetstraat. Daarnaast deed hij ook verrassend veel bronnenonderzoek in kranten- en historische archieven.
Het beeld dat daaruit naar voren komt, is hoe migratie en politiek elkaar in België (en bij uitbreiding Europa) diepgaand beïnvloed hebben. In de periode die Naegels schetst, bepaalden de werkgevers grotendeels het beleid in België: in de eerste plaats de mijnfederaties, later ook andere industrieën en de dienstensector. Op Europees niveau speelden niet alleen de ontvangende landen, maar ook de landen van herkomst een sturende rol. Zo was het Italië dat aandrong op vrij verkeer van personen binnen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, later de Europese Economische Gemeenschap.
In eerste instantie was het hele migratiebeleid dan ook op maat gemaakt van de economische noden, maar al gauw volstonden de officiële rekruteringskanalen niet meer om de exploderende naoorlogse arbeidsmarkt bij te benen. Toen in de jaren 1960 niet-geregulariseerde, spontane arbeidsmigratie als fenomeen opkwam, kneep de regering een oogje dicht. De migratie van deze “toeristen” mocht dan illegaal zijn, de werkgevers konden niet meer zonder. Zelfs na de zogenaamde “migratiestop” van 1974 (die nooit écht een stop was, omdat asielaanvragen, gezinshereniging en zelfs gerichte rekrutering nog altijd mogelijk waren), bleven werkgevers de motor van de migratie. Misschien wel de belangrijkste rode draad door Naegels’ hele verhaal is hoe de werkgevers in België haast altijd aan het langste eind trokken, tot grote frustratie van de vreemdelingenpolitie, die niet voldoende middelen ter beschikking had om bestaande wetten te handhaven.
Zoals in veel studies over migratie toont Naegels aan hoe in de media en de publieke opinie de weerstand tegen migranten groeide naarmate de tijd vorderde. Maar opvallend in Naegels’ discours is dat hij concreet bewijsmateriaal levert voor het feit dat misleidende informatie over migranten vaak vanuit de Belgische regering zelf kwam, ongeacht de politieke kleur van de ministers.
Zo was het de socialistische minister van Tewerkstelling en Arbeid Louis Major die tijdens de recessie van 1967-1968 het (nog steeds invloedrijke) idee lanceerde dat buitenlandse werkkrachten van de Belgische sociale zekerheid kwamen profiteren, door een uitkering aan te vragen na een korte periode van arbeid. Naegels merkt laconiek op dat het in werkelijkheid ging om 343 gevallen op 800.000 vreemdelingen.
Progressieve en middenveldorganisaties konden wel het regeringsbeleid inzake migratie bijsturen, maar niet het discours
De socialistische minister van Justitie Alfons Vranckx en zijn liberale opvolger Herman Vanderpoorten gingen dan weer de strijd aan tegen fraude met kindergeld, waarbij vooral Marokkaanse volwassenen verdacht werden soms kinderen ten laste te nemen zonder dat er een bloedband tussen hen bestond. Ook hier ging het om beperkte aantallen, geschat tussen 250 en maximaal 1.500 kinderen.
Naegels toont overtuigend aan hoe progressieve en middenveldorganisaties wel succesvol het regeringsbeleid inzake migratie konden bijsturen, maar niet het discours over dat onderwerp. Zo slaagden de vakbonden erin de sociale zekerheid van hun buitenlandse werkmakkers te vrijwaren en werden de kinderen uiteindelijk geregulariseerd. Tegelijkertijd was angst voor links activisme de directe aanleiding voor de al genoemde migratiestop van 1974. Naast bekende factoren zoals de stijgende werkloosheid, de oliecrisis, de loskoppeling van de goudstandaard en de migratiestops in de buurlanden vormde volgens Naegels een activistische actie voor de regularisatie van de grote groep clandestiene migranten de belangrijkste aanleiding voor de koerswijziging. De regularisatie kwam er, maar niet voordat de activisten het land waren uitgezet en de grenzen (symbolisch) gesloten.
© Rijksarchief België
Eén van Naegels’ interessantste ontdekkingen is dat xenofobie eigenlijk pas heel laat is opgedoken in het discours van extreemrechts – nadat ze dus eerst de kop had opgestoken in regeringskringen. Naegels tracht de psychologie te doorgronden van de extreemste vleugel van de Vlaamse Beweging, die al langer bezig was met zich af te zetten tegen alles wat progressief was in de samenleving. Hij toont dat er in flamingantische kringen aanvankelijk enige sympathie bestond voor gastarbeiders, vanuit de gedeelde ervaring: ook Vlamingen gingen in Wallonië de mijnschachten in. Het duurde tot 1965 vooraleer toekomstig Vlaams Blok-sterkhouder Karel Dillen een stuk tegen gastarbeiders publiceerde in zijn periodiek Dietsland Europa.
Maar, zo beweert Naegels, dat stuk was in de eerste plaats gericht tegen een progressieve veroordeling van het racisme dat zich dat jaar had gemanifesteerd in de Britse verkiezingen. Het zou nog tien jaar duren voor er vanuit diezelfde kringen systematisch racistische anti-immigratiestukken zouden verschijnen. Daarna ging het snel. In 1978, bij de oprichting van het Vlaams Blok, was verzet tegen arbeidsimmigratie volledig ingebed in het partijprogramma. De eerste staatssecretaris voor Integratie en Migratie, aangesteld in datzelfde jaar, kwam te laat. De toon was definitief gezet.
In flamingantische kringen bestond aanvankelijk sympathie voor gastarbeiders: ook Vlamingen gingen de Waalse mijnschachten in
Bovenstaande impressies doen onvoldoende recht aan de rijkdom van Naegels’ uitvoerige betoog, dat voorts ook aandacht heeft voor het Belgische vluchtelingenbeleid, de demografische dynamieken aan beide zijden van de taalgrens (met vooral Waalse angst voor bevolkingsafname), en voor de internationale contacten én conflicten die arbeidsmigratie naar België veroorzaakten. Voor die elementen kon de auteur steunen op uitgebreid bestaand onderzoek. Het valt daarbij op dat hij onbewust enkele bestaande onevenwichten reproduceert. Zo is er bijvoorbeeld meer aandacht voor Gent dan voor Genk, ondanks de langere migratiegeschiedenis van Limburg. Ook is er een overwicht van de politieke en de economische geschiedenis ten nadele van de culturele en de religieuze – een mooie passage over de Grote Moskee in Brussel niet te na gesproken.
Deze hiaten hebben echter één voordeel: ze wijzen de weg naar nieuw onderzoek. Nu al het bestaande onderzoek zo leesbaar gebundeld is, wordt al te meer duidelijk wat we nog niet weten. Voor het brede publiek is dit intussen zoveel meer dan een eerste kennismaking met de Belgische migratiegeschiedenis. Het is een nieuwe bril om naar het bekende verleden te kijken.
Tom Naegels, Nieuw België. Een migratiegeschiedenis, Lannoo, Tielt, 2021, 480 p.